Albert Baantjer - De Cock en de romance in moord. Страница 16

‘Wat zit erin?’

‘Een dagboek… hoop ik.’

‘Hoe bedoel je… hoop ik?’

De Cock grijnsde. ‘Als het er nog niet is uitgehaald.’ De spoorwegrechercheman maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik ben na jouw telefoontje onmiddellijk naar het eerste perron gegaan. In de tijd dat ik hier ben, heeft niemand een kluis opengemaakt. Is het belangrijk?’

‘Nogal.’

‘Zal ik kijken of het er nog in zit? We hebben een passepartout. We kunnen al die kluizen openen.’

De Cock plukte aan zijn neus. ‘Ik wil in ieder geval wachten tot de laatste trein. Als er dan nog niemand is geweest…’ Hij maakte zijn zin niet af, wendde zich tot Ineke Peeters. ‘Ga naar huis,’ zei hij vriendelijk. ‘Je hebt ons al genoeg geholpen. Neem een paar tabletjes… niet te veel… en probeer te slapen.’ Ze keek hem aan met een wit gezicht en schudde het hoofd. ‘Ik wil erbij zijn.’

Robert Antoine van Dijk stapte op het perron naderbij. Hij droeg nog dezelfde vreemde kledij van in de middag. ‘De wachtcommandant zei dat ik onmiddellijk moest komen en dat ik je hier kon vinden.’

De Cock knikte. ‘Verderop is een bagagekluis, nummer driehonderdvijfentachtig. Houd die in de gaten. Als er iemand komt om die kluis te openen, dan grijp je hem, wie het ook is.’ Hij gebaarde naar Ineke Peeters. ‘Neem haar bij de arm. Met z’n tweeën val je minder op.’

Ze liepen weg. De Cock keek hen na. Van Eversdijk porde in zijn rug en wuifde tot afscheid. ‘Je weet waar je mij vinden kunt.’

De oude speurder drukte zich in de schaduw van een ijzeren spant. Het was vrij stil. Van de plek waar hij stond, kon hij bijna het hele perron overzien. De grote klok schuin boven hem stond op elf uur en drie minuten. Een vijftig meter verder wandelden Van Dijk en Ineke Peeters heen en weer. Langs het vijfde perron ratelde een goederentrein.

De Cock keek nog eens omhoog naar de traag voortglijdende secondenwijzer. Het kon niet lang meer duren.

Plotseling hoorde hij in de verte wat rumoer. Hij keek in de richting vanwaar het geluid kwam. Hij zag hoe Robert Antoine van Dijk en Ineke Peeters worstelden met een vrouw in hun midden. De Cock draafde dichterbij. In een minimum van tijd overbrugde hij de vijftig meter die hem van hen scheidden. De jonge rechercheur had de vrouw inmiddels in een klemmende greep. De Cock keek haar aan, star, onbewogen. ‘Mevrouw van Breugelen,’ hijgde hij, ‘ik arresteer u voor een dubbele moord.’ Hij zweeg even, ademde diep. ‘Op de verpleegster Georgette de Mirabeau en op de jonge Maarten Jan Boucharde… uw eigen zoon.’

De vrouw leek even verdoofd. Ze keek de grijze speurder verbijsterd aan. Het was een moment. Toen sloeg ze met haar vrije arm wild om zich heen. Een glimmend zwart cahier viel uit haar mantel op de grond. Ze greep met haar nagels in haar gezicht. Bloed kroop uit een scheurtje in haar onderlip. In haar helgroene ogen blonk pure waanzin.

‘Hij is mijn zoon niet.’ Ze schreeuwde. ‘Hij is mijn zoon niet. Ze liegt… dat mens…, ze liegt.’ Haar krijsende stem sloeg over, echode tegen de overkapping. ‘Hij is een bedrieger…, een bedrieger…, een bedrieger.’

Ze rukte zich los en rende het perron af. De Cock bukte zich en raapte het cahier op. Robert Antoine van Dijk achtervolgde de vrouw. Hij greep haar opnieuw vast, maar kon haar niet houden. Ze rende verder, onstuitbaar, over de brug van de oostelijke doorgang naar het emplacement. In de verte naderde een trein; twee helgele ogen zonder een gezicht. De Cock zag het gevaar en schreeuwde, maar zijn kreet ging in de ruimte verloren. Hij rende achter het tweetal aan, hijgend, in een vreemde galop. Hij zag hoe de jonge rechercheur vertwijfelde pogingen deed de vrouw te houden…. hoe ze steeds weer aan zijn greep ontsnapte.

Opeens viel ze, struikelde over een rail en bleef liggen. Achter hem hoorde hij een verschrikte kreet van Ineke Peeters. De trein naderde snel. Ineens trokken de remmen aan. Het snerpen verdoofde zijn gevoel. Met inspanning van al zijn krachten legde hij de laatste meters af. Hij greep de bewusteloze vrouw onder de armen en trok haar van de rail. De uitgeputte Robert Antoine klemde zich aan hem vast. Knarsend schoof de trein aan hen voorbij. Een tiental meters verder stond hij stil. De Cock kneep zijn ogen dicht. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. Zijn hart bonsde tegen zijn trommelvliezen, pulseerde tot in de toppen van zijn vingers.

Een paar spoorwegmensen renden naderbij, namen de bewusteloze vrouw van hem over. Ze droegen haar naar de restauratie. De Cock volgde, loom, met een leeg gevoel van binnen. Hij keek naar het bleke gezicht van de vrouw. Het hing scheef opzij. Een wrange glimlach gleed over zijn brede mond. Dat was zijn wild… het wild waarop hij dagen had gejaagd. Een moment kwam de gedachte bij hem op of het niet beter was geweest de vrouw te laten sterven; verongelukt op de vlucht. Die gedachte schokte hem. Wat was gerechtigheid? En wie was hij? Een dienaar… van wie… van wat? Verdoofd liep hij verder.

Robert Antoine van Dijk kwam naar hem toe. ‘Ik heb de geneeskundige dienst gebeld. Ze komen zo. Ze zal wel opgenomen moeten worden. Ze heeft vast een shock.’

De Cock knikte traag. ‘Denk om bewaking.’ Hij ademde diep. Zijn hart bonsde nog fel. ‘En regel het verder.’

De jonge rechercheur keek hem aan. ‘En jij?’

De Cock likte aan zijn lippen. ‘Ik… ik ga naar huis.’ Hij liep het perron af, waggelde door de hal naar buiten. Op het Damrak schitterden de kleuren van de lichtreclames. Langzaam liep hij verder. Er waren momenten dat hij zijn beroep haatte. Zo’n moment was het nu.

13

Ze zaten in de gezellige zitkamer van huize De Cock, ontspannen, languit, in brede, gemakkelijke fauteuils. De grijze speurder tilde een fles omhoog en tikte met zijn wijsvinger op het etiket.

‘Vledder lachte. ‘Cognac Napoleon.’

De Cock knikte. ‘Een geschenk van Smalle Lowietje. Hij kwam hem van de week zelf brengen.’

Mevrouw de Cock liep vanuit de keuken de kamer in. Ze torste schalen met lekkernijen. ‘Omkoping,’ snierde ze. ‘Ik kan het niet anders noemen.’

Vledder schudde het hoofd. ‘Een gentlemen’s agreement.’ Mevrouw De Cock trok een komisch gezicht. ‘Ik heb hem gezien,’ zei ze lachend. ‘Hij leek mij allesbehalve een gentleman.’

De oude speurder spitste zijn lippen. ‘Smalle Lowietje is een heer,’ sprak hij overtuigend. ‘Weliswaar een heer met een vrijwel onafzienbaar strafblad… maar een heer. En mijn vriend.’ Vledder grinnikte. ‘Je hebt meer dubieuze vrienden en vriendinnen.’

De Cock keek hem uitdagend aan. ‘Noem eens?’

Vledder stak zijn hand op; telde op zijn vingers. ‘Smalle Lowietje dus… Handige Henkie, Ouwe Brammetje, Ome “doppie” Krelis, Schele Mien, Brabantse Truus, Rooie Tiny, Zwarte Gonny…’

Er kwam een ernstige uitdrukking op het gezicht van De Cock. Hij liet ze in gedachten de revue passeren. ‘Rozen in mijn tuin,’ zei hij poëtisch.

Hij kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind, zette bolle, voorverwarmde glazen op een rij en schonk in. De manier waarop hij de fles hanteerde, getuigde van liefde en aandacht. Drinken van cognac was voor hem een bijna cerebraal gebeuren. Hij deelde de fraaie glazen rond. Daarna, met een haast devoot gebaar, nam hij zijn glas en sprak een heilwens. ‘Op onze overbodigheid,’ zei hij plechtig. ‘Op onze to-ta-le overbodigheid.’ Hij schommelde het glas in de hand en snoof. Op zijn breed gezicht verscheen een uitdrukking van opperste verrukking. Vledder glimlachte. ‘Je wilt ons opheffen?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Politie… overbodig… als een schertslegertje in een miniatuurstaat.’

Robert Antoine van Dijk boog zich naar voren. Hij zag er weer onberispelijk uit; in een fraai lichtbruin, bijna roze kostuum met een uitbundige das. ‘Weet je waarom Vledder en ik vanavond zijn gekomen?’

De Cock veinsde verbazing. ‘Voor een goed glas cognac?’ Robert Antoine van Dijk schudde het hoofd. ‘Niet in de eerste plaats. Zie je, wij hebben samen een afschrift van jouw procesverbaal over die beide moorden gelezen.’

De Cock gebaarde joviaal. ‘Mooi… dan weet je alles.’ Robert Antoine likte aan zijn lippen. ‘Dat is het juist… we weten niets. Eerlijk gezegd begrijp ik niet dat de officier van justitie met zo’n proces-verbaal genoegen neemt.’

De Cock glimlachte. ‘Formeel mankeert er niets aan.’ De jonge rechercheur zuchtte. ‘De feiten zijn duidelijk omschreven en de bekentenissen van mevrouw Van Breugelen zijn overtuigend.’

De Cock spreidde beide armen. ‘Wel, wat wil je nog meer?’ Robert Antoine slikte. ‘De waarheid.’

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek de jonge rechercheur aan. ‘En de waarheid zou ik kennen?’

Robert Antoine knikte. ‘Je weet in ieder geval meer dan je in je proces-verbaal hebt vermeld.’ Hij grinnikte verward. ‘Er zijn zaken die niet eens zijn genoemd.’

‘Zoals?’

‘Het zwarte cahier.’

De Cock maakte een nonchalant gebaar. ‘Het was niet belangrijk,’ zei hij onverschillig. ‘Een paar ontboezemingen van een sentimentele, jonge vrouw. Georgette de Mirabeau was twintig, tweeëntwintig jaar toen ze haar dagboek bijhield.’

Vledder keek hem aan. ‘Ik zou het graag willen lezen.’ De Cock grijnsde. ‘Ik geloof niet,’ zei hij wat onzeker, ‘dat ik het nog heb.’

Vledder stak zijn brede kin vooruit. ‘De Cock… je liegt.’ De grijze speurder zuchtte. ‘Mevrouw Van Breugelen handelde in een vlaag van waanzin. Ze zit ook niet in een huis van bewaring, maar is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Ik denk dat de officier van justitie onder bepaalde voorwaarden van vervolging zal afzien… ziekelijke stoornis van haar geestesvermogen.’

Vledder keek zijn oude meester onderzoekend aan. ‘Ik heb zo het gevoel dat je daarop rekent. Daarom was ook jouw procesverbaal zo summier.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘Bij een openbare behandeling van de zaak zal je toch met meer feiten moeten komen. Bijvoorbeeld… het motief.’

De Cock zette zijn glas voor zich neer. ‘Wat is het motief van een waanzinnige?’ vroeg hij fel, betogend. ‘Een idee-fixe… een waandenkbeeld… feiten zonder realiteit.’

Vledder boog zich naar hem toe. ‘Wat was het idee-fixe… het waandenkbeeld van mevrouw Van Breugelen?’

De Cock wreef over zijn gezicht. Hij nam het glas weer op; keek peinzend naar de spiegeling in het kristal. ‘Ik zal jullie een verhaal vertellen,’ begon hij aarzelend. ‘een verhaal van een romance.’

Vledder grinnikte. ‘In F van Brahms.’

De Cock schudde het hoofd. ‘Niet in F van Brahms, maar in M van moord.’ Hij nam voorzichtig een slok van zijn cognac en zette het glas weer neer. ‘Gekwetste ijdelheid is vaak een bron van veel kwaad,’ ging hij verder. ‘Toen Ferdinand van Breugelen de verloving verbrak, voelde Georgette de Mirabeau zich ernstig gekwetst, vernederd. Ze zon op wraak. Professor Van Lijnschoten, met wie zij jaren samenwerkte, vertelde mij dat zij een vrouw was die een wrok jarenlang met zich mee kon dragen.’ De Cock zweeg even, kauwde op zijn onderlip. ‘Het was een domme speling van het lot die Georgette in de gelegenheid stelde aan haar wraak gestalte te geven.’ Hij gebaarde in de richting van Robert Antoine van Dijk. ‘In welke kraamkliniek beviel mevrouw Boucharde van Maarten Jan?’

De jonge rechercheur tastte nerveus naar zijn zakboekje. ‘Kliniek “Nieuw Leven”,’ zei hij gehaast, ‘in Amsterdam aan de Oranjelaan.’

De Cock streek met zijn hand over het grijze haar. ‘Eenentwintig jaar geleden werkte daar als leerling-kraamverpleegster een knappe vrouw.’

Vledder hijgde. ‘Georgette de Mirabeau.’

De Cock knikte traag. ‘Precies… Georgette de Mirabeau… bij wie de wonden van de verbroken verloving nog niet waren geheeld.’

De oude speurder zweeg opnieuw, plukte aan zijn onderlip. ‘Enkele uren nadat Maarten Jan was geboren, beviel in dezelfde kraamkliniek een gelukkige, jonge vrouw van een welgeschapen zoon. Ze noemde hem Ferry… naar haar man, de architect Van Breugelen.’

Mevrouw De Cock keek gespannen naar haar man. ‘Verder,’ drong ze aan.

De oude rechercheur slikte. ‘Georgette de Mirabeau,’ zei hij zacht, ‘kwam op een afschuwelijk idee.’

‘Ze verwisselde de baby’s.’

De Cock keek zijn vrouw aan en knikte. ‘Ze verwisselde de baby’s,’ herhaalde hij traag. ‘Het kind van mevrouw Boucharde legde ze in de armen van mevrouw Van Breugelen.’ Vledder knikte begrijpend. ‘En de echte Ferry ging naar Boucharde.’

Robert Antoine frommelde aan zijn uitbundige das. ‘Een afschuwelijke daad.’

De Cock zuchtte diep. ‘En de bron van de latere moorden.’ Mevrouw De Cock schudde verbijsterd het hoofd. ‘Werd de verwisseling niet bemerkt?’ vroeg ze ongelovig.

De oude speurder gebaarde. ‘Het is niet zo verwonderlijk. Pasgeboren baby’s lijken ontzettend veel op elkaar. De verwisseling vond ook kort na de geboorte plaats. Bovendien was er wel een geringe gelijkenis. Ze waren ongeveer van hetzelfde gewicht. In ieder geval; niemand bemerkte iets. Ook de moeders niet. Na een paar dagen verlieten zij de kraamkliniek… met de verwisselde baby’s. Er was er slechts één die van de verwisseling op de hoogte was… Georgette de Mirabeau. Ze schreef alles heel nauwkeurig in haar zwarte cahier; de omstandigheden en het tijdstip van de verwisseling, de bloedgroepen van de beide baby’s en de daarbij behorende subclassificatie en resusfactor. Ook noteerde ze markante bijzonderheden, zoals geringe afwijkingen en moedervlekken.’

Robert Antoine fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar waarom?’ De Cock grijnsde. ‘Voor het uur van de wraak. Ze had zich namelijk in het hoofd gehaald eens de verwisseling wereldkundig te maken. Ze besefte echter heel goed dat haar blote bewering dat zij de baby’s had verwisseld, weinig indruk zou maken. Vandaar dat dagboek.’ Hij pauzeerde even; wreef langs zijn neus. ‘Ik heb het dagboek gelezen en ik moet jullie eerlijk zeggen dat het mij volkomen heeft overtuigd. Ik schat dat bij een uitgebreid medisch onderzoek duidelijk zal blijken dat Ferry… althans de jongeman die wij nu Ferry noemen… geen zoon is van de heer en mevrouw Van Breugelen.’

Vledder knikte. ‘Maar een kind van Boucharde.’

Robert Antoine van Dijk grinnikte. ‘Dan is het dagboek toch belangrijk.’

De Cock negeerde de opmerking van de rechercheur. Hij kwam uit zijn fauteuil overeind en schonk opnieuw in. Daarna nam hij de schalen en ging rond. ‘Tast toe,’ moedigde hij aan. ‘Mijn vrouw heeft haar culinaire fantasieën botgevierd en ik ken haar lang genoeg om te weten wat dat betekent.’

De jonge Robert Antoine kon zijn ongeduld niet bedwingen. ‘Georgette de Mirabeau werd vermoord,’ riep hij gespannen. De Cock knikte traag. Hij ging weer op zijn gemak zitten, genoot enkele minuten van zijn cognac en ging toen verder. ‘Georgette de Mirabeau besloot de verwisseling openbaar te maken, wanneer beide jongens eenentwintig jaar werden. Dat tijdstip van meerderjarigheid leek haar bijzonder geschikt. Ze had hun carrière enigszins gevolgd. Vooral de familie Van Breugelen had ze door de jaren heen goed in het oog gehouden. Ze wist dat mevrouw Van Breugelen die verder kinderloos was gebleven, zeer aan haar zoon was gehecht. En dat was wederzijds. Ferry was en is gewoon een voorbeeldige jongen. Dat kon bepaald niet gezegd worden van Maarten Jan. Toen Georgette de Mirabeau contact met hem zocht en hem vertelde dat zij hem op zijn eenentwintigste verjaardag een belangrijke mededeling zou doen, bleek haar dat de jongen al dikwijls met de politie in aanraking was geweest en als een geducht inbreker bekend stond. Hoe vreemd het ook moge klinken… dit deed haar deugd. Uit haar omgang met Charles van Flaenderen kende zij tal van bijzonderheden van de IJsselsteinse Bank. Ze hoorde de nietsvermoedende onderdirecteur nog verder uit en gaf haar wetenschap aan Maarten Jan door. Ze dreef de jongen er als het ware toe bij de bank in te breken. Het leek haar namelijk het toppunt van triomf, wanneer zij bij de bekendmaking kon vermelden dat de ware zoon van Van Breugelen in de gevangenis zat. Ze zweeg bij al de inlichtingen die zij de jongen over de bank verschafte, over het “stil-alarm”.’